Fragment Wat overblijft
Het was niets minder dan een wonder. Hij lag nu tot zijn middel op het draagvlak, de knieën steunend tegen de muur, de rechterarm geklemd tussen dwarsmuur en bok, de linker op de vloer, haaks op het lichaam. Ze keek naar hem, wachtend tot haar ademhaling regelmatig werd, haar hartslag bedaarde. Hij bood een verschrikkelijke aanblik. Het hoofd gedraaid in een vreemde hoek, de mond halfopen, de ogen met sardonische glinstering op haar gericht, zijn jasje verfomfaaid en smoezelig. Hij zag eruit alsof hij in een zwaar gevecht verwikkeld was geweest. Des te beter.
In de stilte hoorde ze de tik waarmee de klok versprong naar een volgend uur. Dwaas genoeg keek ze op haar horloge in plaats van naar de klok. Negen uur. Het moest kloppen. Ze had staan koken toen hij binnenkwam. De salade al aangemaakt, het vlees gekruid. Niet aan denken. En de tijd deed er niet toe. Doorzetten nu.
Ze schoof een hand onder zijn schouders, de andere in zijn nek, gebruikte ook een voet om hem op te tillen, knielde toen dat niet lukte. Haar warme adem over zijn gezicht, de geur van zijn aftershave, de stoppels van zijn middagbaard, de haartjes in zijn neus. Walgelijk. Smerig. Maar ze kon het.
De eerste paar meter helde het pad enigszins, daarna werd het vlak. Het was alsof ze een slee voorttrok. De kou versterkte dat idee, evenals haar adem die in wolkjes voor haar uit dampte. Alleen zat op deze slee geen juichend kind, en onder haar schoenen knisperde geen sneeuw.
Ze stopte voor de motorkap van zijn auto, die hij had geparkeerd waar het pad breder werd. Maakte het uit waar hij lag? Nee. Hier was het gebeurd.
Nietsvermoedend was hij uit zijn auto gestapt, zijn ogen nog niet gewend aan het duister, zodat hij niet zijn overvaller had gezien, die hem stond op te wachten, gewapend met een mes. Het beeld werd helderder. Totaal verrast was hij geweest, hij had zich vergeefs verweerd. Eén steek en het was voorbij. Hier was hij in elkaar gezakt en vrijwel direct gestorven. De overvaller had... Wat had de overvaller daarna gedaan? Hij had hem van zijn portefeuille beroofd. Overvallers waren uit op geld.
Ze bukte zich, sjorde aan het touw tot hij van het draagvlak gleed. Hij viel half op zijn zij, en ze duwde hem op zijn rug, liet in het donker haar vingers de weg terug volgen langs het touw tot hij ervan was bevrijd. Ze rolde het op en stak het in de zak van haar spijkerbroek. De huid van haar handen gloeide waar hij door het touw was gestriemd, haar vingers voelden dik en zwaar. Ze tastte in zijn jasje tot ze zijn portefeuille had gevonden en borg hem in haar andere zak.
Autosleutel.
De sleutel zat in zijn rechterbroekzak, en ze legde hem naast zijn rechterhand.
Zo koel was ze! Zo ijzig kalm, zo helder. Ze had het niet beter kunnen doen als ze het allemaal van te voren zou hebben bedacht. Vaag besefte ze dat de euforie te maken had met het feit dat ze sinds de lunch niet meer had gegeten, alleen een glas wijn had gedronken, maar belangrijk was dat niet. De euforie was er, en hielp haar hier doorheen.
Naar binnen nu, waar haar nog duizend dingen wachtten die gedaan moesten worden. Alle sporen zou ze wegpoetsen. Wissen. Het was jammer dat ze dat niet ook met haar geheugen kon doen.
Terug
|