|
Fragment De stille zonde
Het lichaam was volmaakt ontspannen, alsof het sliep. Het lag min of meer op de rechterzij, het linkerbeen half opgetrokken, steunend op de knie, het rechter gestrekt. Het hoofd rustte op de lichtgebogen rechterarm, de linkerarm op de heup, de hand raakte de vloer vlak voor de buik.
Het was de ideale slaaphouding voor een hoogzwangere vrouw. Maar hier betrof het het lichaam van een man.
Het maakte een verzorgde indruk; de haren, iets te lang in de nek, waren dik, licht golvend, zilvergrijs en pas gewassen, de nagels kort geknipt en gepolijst, de zegelring aan de linker ringvinger was van zware kwaliteit.
Het was geen jong lichaam, zelfs bijna te oud om nog middelbaar te worden genoemd, maar het was goed geconserveerd en modieus gekleed in een antracietgrijs pak met een fijn krijtstreepje, een lichtblauw overhemd en een das met zilveren stipjes die de kleur van de haren accentueerden.
De schoenen waren verkeerd: bruin, te grof en met sportief stiksel. Een wandelschoen. De sokken klopten weer wel. Niet zwart - buschauffeurs dragen zwarte sokken - maar effen donkergrijs. De linker broekspijp was omhoog geschoven, zodat boven de sok een deel van de kuit zichtbaar was, bleek en bedekt met donkere haren.
Het blote been bedierf de kracht en autoriteit die het lichaam uitstraalde. Het gaf het iets kwetsbaars, bijna obsceens, en als de eigenaar ervan zichzelf had kunnen zien, had hij ongetwijfeld de pijp naar beneden getrokken. Hij zou zijn opgestaan, de broek hebben afgeklopt, zijn das hebben rechtgetrokken en zijn handen gewassen. Hij zou een controlerende blik in de spiegel hebben geworpen en een kam door zijn haren hebben gehaald. Al zou hij met de kam niet de deuk in de rechterslaap hebben kunnen verbergen, noch de kapotte huid.
Het zou hem geërgerd hebben dat hij zo onhandig in de weg had gelegen, vlak voor de deur, zodat niemand naar binnen kon.
Maar het hinderde niet. Zoals de zaken er nu voor stonden, deed het er niet toe. En er was niemand die naar binnen wilde. Er was ook nog niemand die hem miste.
Eva zag Irene staan zodra ze het perron op liep. Ze herkende haar onmiddellijk; handen in de zakken, de riem van een uitpuilende tas over haar schouder. Haar haren waren opgestoken in een losse knot en de voorpanden van haar jas hingen ongelijk, alsof hij scheef was dichtgeknoopt.
Instinctief deed Eva een stap naar achteren. Moest het nu al? Hoe is het met jou en wat doe je tegenwoordig? En daarna de ongemakkelijke stilte en het zoeken naar een onderwerp. Ze had toch met de auto moeten gaan. Raampjes dicht, radio aan, de gordel om die haar stevig op haar plaats hield. Toen vermande ze zich. Ze had dit zelf gewild, ze had zich hierop voorbereid. Ze tikte Irene op de schouder.
'Irene Daalhuyzen, I presume?'
Heel even was er de verwarring, maar direct daarna werden er twee handen op haar schouders gelegd. 'Eva!'
Ze werd driemaal gekust. 'Je bent niets veranderd!'
'Jij ook niet.' Eva maakte de bovenste knoop van Irenes jas los en duwde hem door het goede knoopsgat.
Het was het juiste gebaar. Irenes lach schalde over het perron. Gehoorzaam corrigeerde ze de andere knopen.
'Ik zag je opeens het schoolplein af fietsen, met je tas al half naast de bagagedrager,' zei Eva verontschuldigend.
'En knijpers aan mijn broekspijpen.' Met iets van spijt bekeek Irene de overslanke gestalte tegenover haar, het donkere haar dat glad op de schouders lag, de goed zittende broek, het vleugje lipgloss, het gezicht dat geen verdere make-up nodig had. 'Toen ik van huis ging, was ik ervan overtuigd dat ik er goed uitzag.'
'Dat doe je ook.'
Irene streek over haar heupen. 'De wetten van de zwaartekracht hebben zich inmiddels bewezen. Na drie kinderen lubber ik definitief.'
'Drie!'
'En een hond. Maar die is gekocht. En een man, natuurlijk.'
'Ook gekocht?' Eva glimlachte.
'In feite wel,' zei Irene schaamteloos. 'Zoals alle mannen. Wat heerlijk je te zien! Daar komt de metro.'
'Je ziet er blij uit.' Eva bestudeerde Irene, die tegenover haar zat. 'Tevreden.'
'Gezapig, bedoel je.' Irene trok de klem uit haar haren, haalde achtereenvolgens een Duplo-poppetje, een half afgekloven appel, een doos tissues en een gestreepte kindersok uit haar tas voor ze de kam vond die ze zocht. 'Deze tas is als de doos van Pandora, hij zou gesloten moeten blijven. En wat deed en doe jij?'
'Psychologie gestudeerd, maar om de verkeerde redenen, dus afgehaakt. Nu heb ik een baan en een kind.'
'Maar niet de bijbehorende man?'
'Nee. Dat werkte niet.'
Irenes blik werd behoedzaam. Dit was glad ijs. Ze stopte de kam terug en ritste de tas dicht. 'Ik begrijp ook niet dat het bij ons wel werkt. Je weet hoe ik ben. Volgens de wetten der logica had Joost allang met de noorderzon vertrokken moeten zijn, samen met een blonde stoot die alles heeft wat ik niet heb.'
'De wetten zitten er bij jou nog goed in.'
'Een voorwerp, geheel of gedeeltelijk ondergedompeld in een vloeistof...'
Ze lachten.
Eva bewoog haar schouders. Iets van de spanning vloeide weg. Dit was een goede oefening voor straks. En het ging beter dan ze had durven hopen. Al was Irene altijd gemakkelijk in de omgang geweest. Een ongecompliceerde, nuchtere meid.
'Heb jij een baan?'
'Twee, vier en vijf,' zei Irene. 'Dus nee. Al zou het kunnen als ik per se zou willen. Maar gek genoeg wil ik niet. En luiheid is het niet, ik heb m' n handen vol aan die drie ettertjes. Blijkbaar heb ik er op dit moment geen behoefte aan mijn neus buiten de deur te steken, al durf ik dat op verjaardagen en personeelsfeestjes van het bedrijf van Joost niet te bekennen. Daar leg ik uit dat ik me aan het verdiepen ben in de creativiteit die ik in me voel bruisen.'
'En dan?'
'Dan knikt iedereen en denkt er het zijne van. Wist je dat Lantingh dood is?'
Achter dat frivole masker school fijngevoeligheid.
'Nee,' zei Eva dankbaar. 'Dat wist ik niet. Ik had hem graag verteld dat het enige dat ik me nog herinner...'
'De Slag bij Nieuwpoort is,' vulde Irene aan. 'Hartaanval, een paar maanden geleden. Bob vertelde het. Hij was nog maar pas met pensioen. Kasje gebouwd in zijn tuin, hij wilde fuchsia’s gaan kweken. Misschien zijn die hem fataal geworden.'
Dit was de toon die Eva herkende. 'Hoe gaat het met Bob? Zie je die regelmatig?'
'Hij is fotograaf geworden, zoals hij van plan was. Ik liep hem een paar weken geleden puur toevallig tegen het lijf. Hij heeft nog steeds lang haar.'
'En kistjes?'
'En kistjes. Hij is helemaal de fotograaf die het gaat maken zodra hij de juiste opdracht krijgt. Hij vroeg nog naar je.'
'Ik doe hem straks de groeten wel zelf.'
Irene lachte en stond op. 'Als je er echt naartoe wilt, moet je nu uitstappen.'
Er zat een vlek op de rug van haar jas, precies tussen de schouders, en de zoom hing op twee plaatsen los. Wat was ze vertrouwd, dacht Eva. In stem, in gebaren, de scherpgetekende cupidoboog van haar bovenlip, de manier waarop ze wegkeek als ze nadacht. Alsof er geen dertien jaar verstreken waren. Misschien waren de anderen ook zo herkenbaar, zo zichzelf gebleven. Misschien was zij de enige die veranderd was, of in ieder geval had willen veranderen.
'Ik begrijp niet waarom ik niet mee mag,' zei Mariëlle. 'En dan ook nog op zaterdag! We hadden naar de kroeg kunnen gaan, of winkelen. Of eerst winkelen en dan naar de kroeg.'
Ze bekeek haar nagels. Op de rechter wijsvinger bladderde de lak. Die nieuwe topcoat was niet zo goed als je voor die prijs mocht verwachten. Ze liet haar duim langs de nagel glijden. Een scheurtje ook nog. So much voor de manicure.
'Begin nou niet weer,' zei David verveeld. 'Wat zou je daar moeten doen? Je kent er niemand. Ik zou ook niet met jou mee gewild hebben. Naar een reünie ga je alleen.'
'En daarna hadden we ergens kunnen gaan eten,' zei Mariëlle. 'Hoewel, als jij daar niet al te lang blijft rondhangen, kan dat misschien alsnog. We zouden naar die nieuwe thai kunnen gaan. Volgens Cis is hij oké.' Ze boog haar hoofd tussen haar knieën om onder de bank te kunnen kijken, pakte een tas en rommelde erin, op zoek naar een vijl.
David dronk zijn glas leeg en zette het met een scherpe tik op de tafel. 'Ik weet niet hoe lang ik daar blijf rondhangen. Dat hangt ervan af wie er allemaal zijn en hoe gezellig het is.'
Ze prikte de vijl in zijn richting. 'Nooit gedacht dat ik jou nog eens het woord gezellig zou horen gebruiken. Jij haat gezelligheid.'
'Ga met Cis naar de thai.' Hij stond op. 'En haal dan meteen eindelijk dat pak op bij de stomerij. Het hangt er al een week.'
Einde gesprek. Einde weekend. Mariëlle gooide de vijl in de tas en schoof die met haar voet terug onder de bank. 'Ik denk dat ik met Cis ga winkelen én kroegen én eten.'
'Ga vooral je gang.' Hij stond al in de hal.
Een reünie. Wie ging er in godsnaam naar een reünie? Mannen van het type witte-sokken-met-sandalen, en die ontmoetten daar dan de klasgenotes die nog steeds het voorgeschreven studentenstaartje hadden, al waren ze daar intussen te oud voor.
Ze weifelde tussen de lage strakke spijkerbroek en de nieuwe witlinnen zomerbroek, comfortabel wijd en met diepe zakken, zodat je je sleutels niet verloor en ze ook nog kon terugvinden als je aangeschoten voor je deur stond.
Ze hees zich in de spijkerbroek en keek in de spiegel. Hij ging er alleen naartoe omdat het iets was wat hij nog nooit had gedaan. Hij zou terugkomen met sarcastische verhalen over de burgerlijkheid van zijn oud-klasgenoten. Aan zijn observatievermogen mankeerde niets. Toen ze hem pas kende, had ze hem bewonderd om zijn vileine imitaties.
Ze draaide zich opzij en trok haar buik in. Kon die broek nog? Natuurlijk kon hij nog. Ze zou er zelfs het zwarte naveltruitje boven kunnen dragen. Maar het voelde niet prettig.
Ze stroopte de broek af, gooide hem op het bed en schoot in de witte. Hier kon het zwarte truitje ook bij. Misschien stond het zelfs nog beter. Ze trok haar shirt uit, duwde een schouderbandje opzij en bekeek de striem die het had achtergelaten. Vreemd dat beha’s het eerst gingen knellen. Ze haakte de beha los en wreef hard over haar jeukende tepels. Zo'n kind zat in je buik, daar hadden je borsten toch nog niets mee te maken? Hoewel, kind; een klompje cellen, ondefinieerbaar, nog niets menselijks aan. Maar wel verdomd snel groeiend. Nu al was het klompje een aantal malen groter dan een paar weken geleden.
Uit de la koos ze een nieuwe beha. Ooit een miskoop, want te groot gekocht. Nu paste hij precies. Ze zou het David moeten vertellen, ze had het hem allang moeten vertellen.
Ze ging op de spijkerbroek zitten, peuterde aan de gerafelde nagel en vroeg zich af waarom ze tientallen euro's uitgaf aan nagels die nooit zouden worden zoals ze het graag zou willen. Ze zou haar geld beter kunnen besteden, baby's waren duur.
In een opwelling liep ze naar de badkamer om het schaartje te ha1en. Weg met die roofdierklauwen. Ze knipte de nagels zo kort dat haar vingertoppen vreemd bloot aanvoelden. Tevreden bekeek ze haar handen. Verpleegstershanden. Praktische handen.
In de kamer rinkelde de telefoon. David zou het niet zijn. David maakte nooit ruzies goed, dat liet hij aan haar over. Ze luisterde tot het geluid ophield. Toen stond ze op, trok het zwarte truitje aan en pakte haar tas en sleutels.
'Ga je je omkleden, Robert? Het is tijd.'
Robert Declèr keek naar zijn zandkleurige broek en ruitjeshemd. 'Eigenlijk zie ik niet in waarom ik niet zo zou gaan. Het is een informele gelegenheid.'
Zijn vrouw glimlachte. 'Maar formeel ben jij nog steeds rector. En er zit een grasvlek op je knie.'
'Die pioen kwakkelt,' zei hij bezorgd. 'Misschien heb ik hem toch te diep gezet. Hij had allang knop moeten hebben.'
'Ik dacht dat je zei dat hij tijd nodig heeft om op zijn nieuwe plek te settelen.'
'Ja, maar geen drie jaar.' Hij beantwoordde haar glimlach, blij met haar belangstelling omdat hij wist dat ze niet van tuinieren hield. 'Pioenen zijn oppervlakkige creaturen, geen behoefte aan diepe gronden.'
'Dat hebben ze dan met veel mensen gemeen.' Ze raakte zijn schouder aan. 'Het grijze pak, dacht ik. Ik heb een das klaargelegd.'
Gehoorzaam stond hij op. 'En jij? Moet ik jou nog helpen? Met een sexy rits misschien?'
'Als je niet eens ziet dat ik al ben ongekleed, had ik het net zo goed kunnen laten.' Ze duwde hem de kamer uit. 'Alleen met de parels. Ik krijg het slotje niet dicht.'
Hij liep voor haar uit de trap op en de badkamer binnen. In het begin had hij op haar gewacht, tot hij besefte dat ze daar een hekel aan had, zich gedwongen voelde te proberen zijn tempo bij te houden.
Terwijl hij zijn handen waste, hoorde hij haar langzame stap op de overloop.
'Ik had die parels voor je kunnen meenemen.'
'Ja.' Ze ging de slaapkamer in. De schuifdeur van de kastenwand ratelde onregelmatig toen ze hem openschoof. De dag na zijn pensionering zou hij met een schroevendraaier en een bus kruipolie het huis rondgaan. Alle klemmende laden soepel laten lopen, piepende scharnieren smeren, eindelijk die fauteuil repareren, zodat ze de rugleuning weer kon verstellen.
Hij droogde zijn handen af en keek in de spiegel naar de zakken onder zijn ogen. Zijn vrouw ging dood, maar voor het zover was, koos ze zijn pakken voor hem uit en legde zijn dassen voor hem klaar.
En wat zou hij doen voor het zover was? Hij zou de borders wieden, de graskanten afsteken en het terras ophogen. Maar eerst zou hij de paden verbreden, zodat ze er met een rolstoel gemakkelijk zou kunnen manoeuvreren. Al die dingen zou hij doen omdat zij wist dat hij ervan hield ze te doen, en het niet zou lijken alsof hij ze voor haar deed. Maar het huis ... Het huis zou zo lang mogelijk blijven zoals het was. Zonder comfort, maar comfortabel omdat het was zoals zij het wensten; een huis met de grandeur van het begin van de twintigste eeuw. Ruime kamers met hoge plafonds, een hal met eiken lambrisering en een versleten marmeren vloer, glas-inlood boven de brede voordeur, een elegante trap met een koperen leuning boven de gedraaide spijlen, een grote tuin rondom. Janna was er geboren en had het geërfd toen haar ouders stierven. Ze zei dat het huis Sonnewende zou moeten heten, en alle voorstellen die hij in de loop der jaren had gedaan om het te moderniseren, wees ze af. Als ze 's avonds uitgingen, liet ze overal de lampen branden, opdat ze als ze thuiskwamen kon zeggen: 'Kijk, het glimlacht naar ons.'
Hij plensde koud water in zijn gezicht en greep opnieuw de handdoek. Zijn wangen voelden alweer rasperig aan, en besluiteloos keek hij naar de tube scheerzeep. Steeds vaker betrapte hij zich erop dat al die dagelijks terugkerende handelingen hem tegenstonden.
'Robert.'
'Ik kom.'
Hij knipte het parelsnoer dicht, klikte het palletje van het veiligheidskettinkje om. 'Dus geen rits?'
'Oude bok.'
Zijn lippen gleden over haar hals. 'Groen blaadje.'
Ze gaf hem de das en hij hing hem om zijn nek als een veroordeelde die zelf de strop mag hanteren. 'Je bent bruin geworden deze week, Janna.'
'Alleen mijn armen.' Ze pakte haar tas. 'Vanmiddag bedacht ik, terwijl jij je uitsloofde op je pioenen, dat ik me vroeger al rond deze tijd zorgen begon te maken of ik wel gelijkmatig bruin werd. Overal, bedoel ik.'
'Is dat zo?' vroeg hij verbaasd.
'Na de kinderen stond ik nog net niet in een brug op het gras.' Ze lachte om zijn gezicht. 'Vrouwen willen geen bruin-wit gestreepte buik.'
'In een brug.' Hij strikte zijn das met het gevoel alsof hij een cadeautje had gekregen. 'Dat heb je me nooit verteld.'
'Omdat ik toen dacht dat het belangrijk was.' Ze trok de das recht. 'Laat even zien of hij goed onder je boord zit.'
'Wil je lopen of met de auto?' vroeg hij toen hij haar in haar jasje hielp.
'Nu zou ik graag lopen. Maar terug wil ik met de auto.' Ze lachte. 'Hoe lossen we dat op?'
'We nemen een taxi terug. Dan kan ik een glas wijn drinken. De feestcommissie heeft beloofd dat er deze keer iets fatsoenlijks geschonken zou worden.' Hij klopte op zijn zakken.
'Je sleutels liggen op tafel. En had je de tuindeuren op slot gedaan?' Met twee handen trok ze de voordeur open.
Hij knipte hier en daar een lamp aan, haastte zich terug de hal in, sloot de voordeur en liep het pad af, waar ze een vroege roos bewonderde, zodat het logisch leek dat hij de stroeve pal van het tuinhek terug zou schuiven.
'Heb je het hem al verteld?' Cis reikte naar haar wodka-lime en drukte tegelijkertijd haar sigaret uit in de volle asbak. 'Ik rook te veel.'
Mariëlle nam haar kritisch op. 'Je drinkt ook te veel. Dit is je derde. En bij het eten wil je wijn. Ik dacht dat je ging lijnen. Je krijgt wallen van drank, wist je dat?'
'En grove poriën en gesprongen adertjes en levercirrose.' Cis zoog genietend op een schijfje limoen. 'We gaan zo eten, promise. Het is trouwens pas halfzeven. Dus je hebt het nog niet verteld?'
'Wie zegt dat?'
'Jij, door geen antwoord te geven op mijn vraag. Wil je het eigenlijk zelf wel?'
Mariëlle keek de kroeg rond, vol met het typische zaterdagmiddagpubliek; de vrouwen allemaal gekleed in de voorgeschreven linnen broek met kort topje, het kekke jasje nonchalant over hun stoelleuning, de mannen in poloshirt en vrijetijdsbroek. De barman ving haar blik en wees vragend naar hun glazen. Ze schudde haar hoofd.
'Niet?' zei Cis verbaasd. 'Waarom ben je dan in godsnaam zwanger?'
'Dat bedoelde ik niet. En ja, ik wil het wel.'
Ze was ermee opgehouden zichzelf wijs te maken dat ze nog geen beslissing had genomen. Die vergeten anticonceptiepillen waren een freudiaanse vergissing.
'En als David moeilijk gaat doen?'
'Dan is het einde David.' Ze hield haar hand boven haar glas, omdat de barman toch een serveerster naar hun tafeltje had gestuurd. Ze wilde dit niet opnieuw met Cis bespreken. Die was alleen op sensatie uit. Genoot van liefdesperikelen, vooral als die iemand anders betroffen.
Cis keek sceptisch. 'Ik kan me jou niet voorstellen achter een kinderwagen. En David al helemaal niet.'
Mariëlle schoof de stinkende asbak opzij. David had geen hekel aan kinderen; hij stond er volkomen onverschillig tegenover. Ooit hadden ze op een terras gezeten waar een paar peuters rond hun tafeltje dolden. Zonder zelfs het gesprek te onderbreken had hij ze met een kort gebaar verjaagd, alsof het vliegen waren. Ze had hem er later op aangesproken en hij had zijn wenkbrauwen opgetrokken. 'Ze waren hinderlijk.' Wat haar was opgevallen, was de instinctieve reactie van de kinderen. Ze bleven rondhollen, maar hadden hun tafeltje zorgvuldig gemeden. Scherp herinnerde ze zich haar eigen gedachte: hoe zou het zijn om daar zelf met zo'n kleintje te zitten? Het was voor het eerst dat ze zich dat had afgevraagd, en het had een onrust teweeggebracht die niet meer was verdwenen. Eenendertig, de beroemde biologische klok begon te tikken. Nog niet nadrukkelijk, maar hij liep. Kort geleden had haar vader gekscherend gezegd dat hij binnenkort tijd kreeg om op een kleinkind te passen, waarop haar moeder fijntjes opmerkte: 'Daar is David nog niet aan toe.' Haar moeder mocht David niet, hoewel hij al zijn charme en jongensachtigheid had aangewend om daar verandering in te brengen.
'Hoever is het nu?' Cis goot het laatste slokje naar binnen en zette haar glas iets te hard neer.
Die moet ik straks naar huis rijden, dacht Mariëlle. 'Bijna twee maanden.'
Het zou een winterkind worden. Een sinterkerstcadeautje. Iets van de blijdschap kwam terug, verdreef de nerveuze onzekerheid. Ze droeg iets met zich mee, letterlijk en figuurlijk, waarover alleen zij kon beslissen. Waarover alleen zij had beslist, een van de weinige zelfstandig genomen besluiten van het laatste jaar.
Een stoel werd krachtig tegen de hare geschoven en ze keek om. Een lange vent die zijn vroegtijdige kaalheid trachtte te maskeren door zijn scheiding vlak boven zijn oor te trekken, grijnsde sorry en legde een grote warme hand op haar schouder. Niet op haar truitje, maar op haar huid.
Opeens wilde ze weg, stond de kroeg haar tegen - de harde muziek, de stemmen die erboven uit probeerden te komen, de rook, de warmte. Ze schudde de hand af en stond op.
'Gaan we eten?' vroeg Cis teleurgesteld. Ze pakte haar glas weer op, draaide zich half om naar de serveerster, taxeerde intussen de lange man die op weg was naar de deur. Op haar kruin schemerde de witte huid door het kortgeknipte haar, waarvan de laatste verfbeurt te rood was uitgevallen.
Ze gebruikt van alles te veel, dacht Mariëlle wrevelig. Te veel make-up, te veel nicotine, te veel alcohol, te veel mannen.
'Nee, ik ga naar huis.' Ze schoot in haar jasje.
'Jij hebt last van zwangerschapshormonen.' Cis bleef zitten, met beginnende dronkenmanskoppigheid.
'Ongetwijfeld. En hoofdpijn heb ik ook. Sorry, Cis.' Ze kuste Cis vluchtig op de wang. 'Neem een taxi.'
Er dreven windveren in de paarse hemel en boven de gracht hingen nevelsluiers. De bomen flirtten met hun spiegelbeeld in het rimpelloze water.
Mariëlle huiverde in de koele avondlucht. Naar huis, het oude fluwelen huispak aan dat David verafschuwde. Niet nadenken, niet calculeren, maar met een diepvriespizza en de zaterdagkrant op de bank. Ze haalde haar autosleutels uit haar broekzak. Even gleed haar hand over haar platte buik. Twee glazen wijn. Niets om je schuldig over te voelen.
|
|